de romanridder ach, jonkvrouwe, laat mij uw lieflijkheid bezingen, tot in de eeuwigheid der dagen, die de nachten niet meer dan kunnen pogen te overschaduwen waarin ik om u ween. gij zijt zo verre van mij, doch altoos in mijn onbedaarlijk hart, dat klopt als de hoefslagen van een kudde wilde paarden bij de zuiverste gedachte aan u. wee mij, die tot in oneindigheid der dagen gedoemd ben uw onvleeslijk minnaar te blijven. ik wacht al zolang als eeuwen lijken en nog is het te kort om u te kunnen verleiden tot een glimlach mijnetwegen. ai, zoete veroorzaakster van al mijn eindeloos harteleed , verlos mij en blik mij toe. koester mijn hand in uw zacht handje als ik bij u verlang te doen. ach de pijn, zij is ondraaglijk en kan niet worden ont vlucht, waar ik ook dool. u vergeten kan ik niet. geloof me wanneer ik u zeg het geprobeerd te hebben, van ganzerharte. maar uw aangezicht staat in mijn vurig hart gebrand en komt als de zon die iedere ochtend weer moet rijzen ook telkenmale in mijn hart op. ach en wee, onverdraaglijk leven zonder u, kwel mij niet langer. met u op mijn lippen sterf ik nu vredig. vaarwel meest lieflijke der jonkvrouwen, zoete vergiftigster van mijn welwillend hart, nu adieu. ze vouwde de boekrol dicht die inmiddels doorweekt was met de grote biggelende tranen die ze erom had moeten huilen. o, wat wondermooi en waarom gebeurt mij zoiets nooit? ja als ze dat toch eens wist, maar amor was haar haar hele leven lang nog niet goed gezind geweest. elke ridder die ik lief zou kunnen hebben ziet mij niet, en degene wiens lot het is mijn hart te veroveren vindt mij niet. ik denk dat ik hier nog maar rustig een tijdje blijf liggen grienen. boehoe, boehoe. nee, dit is niet juist, ik moet onder de mensen komen, vrienden maken en zo zal mijn ware liefde mij niet meer kunnen mislopen. ja dat is het. meteen ging ze op weg naar de nar die het feestgebeuren in het kasteel altijd organiseerde. hij weet wel wat ik moet doen en zo was het ook de voorbereidingen werden getroffen en iedereen in het hele land mocht komen, vooral de mannen natuurlijk. er werd gedanst en gefeest, gegeten en gedronken en getoost op de gastvrouwe, maar olga had geen rust voor ze haar ware gevonden had. de feestgangers gaan al langzaam aan naar huis en hij is er nog niet, maar ik weet zeker dat hij nog zal komen en dus wachtte ze, en wachtte ze, en wachtte ze, totdat ze een gat in de nacht had gewacht. maar wat zie ik daar aan komen galopperen? een wit paard? mijn droomprins? gelukkig merkte ze zelf gauw genoeg dat ze aan het staren was naar een wapperende verloren cape en kon zich nog net op tijd beheersen toen ze op het punt stond naar de doek toe te springen vanuit haar torenkamer. daar liep ze dan weer, alleen als altijd, uitgeput na een zware nacht, ogen op de grond gericht, door de kasteeltuin. hoorde ze normaliter de vogeltjes zingen op de takjes vol lieflijke bloemetjes waarvan nu zelfs de heerlijke geur niet tot haar doordrong, deze ochtend was ze blind, doof en stom voor alles. om de mislukking van de nacht te vergeten en eigenlijk ook een beetje zichzelf te wentelen in haar eigen ongelukkigheid, besloot ze ik ga naar het toneel en ging op pad. de zaal was bomvol maar ze kon nog net een stoel bemachtigen en zat warempel tussen twee mannen in. ze deed de wens die haar hierdoor toekwam, ookal geloofde ze niet in dat soort onzin. ze zag het doek opgaan en het eerste wat ze zag waren de ogen van de acteur op het podium, die haar blik beantwoordden. hij liet haar ogen niet meer los en toen hij zijn eerste tekstregels sprak, smolt ze meteen helemaal weg...eindelijk. ach jonkvrouwe, laat mij uw lieflijkheid bezingen, tot in de ...