roodkapje er was eens een konijntje. dit konijntje hield erg van bloemen. dat kwam goed uit, want ze woonden aan de rand van een groot bos dat grensde aan een weiland. in dit weiland groeide de wereld aan bloemen. klaprozen vond het konijntje het mooist. ze vond ze zo mooi dat ze altijd een klaproosje omgekeerd op haar kopje droeg. daaraan had ze haar naam te danken. omdat ze altijd met een rood mutsje op haar hoofd rondliep, noemde iedereen haar roodkapje. roodkapje was erg gelukkig. ze woonde met haar moeder en al haar broertjes en zusjes aan de rand van dit grote bos. omdat ze zoveel broertjes en zusjes had, was er altijd wel iemand om mee te spelen in het grote weiland. ze mochten echter niet te ver weg gaan, want aan het eind van het weiland was de groentetuin van de boer. deze boer was niet zo dol op konijntjes. het gebeurde namelijk maar al te vaak dat hij een deel van zijn wortelen miste, omdat de konijnen die mee hadden genomen. konijnen zijn dol op wortelen en het is erg makkelijk al iemand anders ze netjes in een rij voor je neer heeft gezet. op een morgen riep de moeder van roodkapje haar dochter bij zich. roodkapje vond dit niet zo leuk, want ze was net zo lekker met haar zusje aan het spelen in het bloemenveld. ze waren kransen aan het vlechten van madeliefjes. maar als je moeder je roept, moet je komen. moeder zei tegen roodkapje: 'oma, die aan de rand van het andere bos woont, is een beetje ziek. ze kan zelf niet op pad gaan om eten te zoeken. daarom heb ik wat wortelen voor haar geplukt. ik heb geen tijd om ze haar te brengen. daarom wil ik graag dat jij dit doet. je bent al zo'n groot konijntje, dus dat kun je wel. de rand van het andere bos is aan de andere kant van de moestuin. je moet dus gewoon rechtdoor lopen. dan kom je er vanzelf. je moet echter ((n ding onthouden. blijf op de weg door de moestuin en verlaat deze niet. er staan allemaal lekkere worteltjes in de moestuin, maar je mag het pad niet verlaten om ze te plukken. ik zal je vertellen waarom. de moestuin is van de boer. de boer verbouwt de wortelen om ze zelf te eten en om ze verkopen. hij vindt het niet zo leuk dat wij af en toe wat van zijn oogst pakken. daarom probeert hij alle konijnen te vangen die hij in zijn moestuintje ziet. loop dus zo snel mogelijk over het pad door de moestuin en geef de wortelen aan oma.' roodkapje beloofde dit te doen en ging op weg. ze vermaakte zich best. onderweg was genoeg te doen en te zien. toen ze door het bloemenweiland liep kon ze doorgaan met haar lievelingsbezigheid. ze vlocht al lopend de mooiste kettingen van madeliefjes, boterbloemen en klaprozen. die kon ze mooi aan haar zieke oma geven. ook maakte ze een nieuw hoedje voor zichzelf van een klaproos. toen kwam ze bij de moestuin. ze zag meteen wat haar moeder haar verteld had. ze zag rijen met de lekkerste en sappigste worteltje die ze ooit gezien had, maar ze mocht er niet aankomen. dat had haar moeder haar verboden. hoewel het haar moeite kostte, bleef ze netjes op het pad door de moestuin. uiteindelijk kwam ze in het weiland aan de andere kant van de moestuin. toen ze dat had doorgelopen, kwam ze aan bij het konijnenhol van haar oma. maar toen schrok ze pas goed. naast het hol zat een grote man. de man had in zijn linkerhand een zak en in zijn rechterhand een boterham. daarvan zat hij rustig te eten. hij at met grote happen en genoot van het mooie weer. opeens zag de man het konijntje met het rode mutsje. hij stopte met kauwen en keek het konijn doordringend aan. roodkapje was bang, maar vroeg: 'wie bent u?' de man antwoordde: 'ik ben de boer.' nu schrok roodkapje nog erger. maar ze was zo verlamd van schrik dat ze niet weg kon lopen. ze vroeg: 'wat bent u hier aan het doen?' de boer zei: 'ik eet een boterham met pindakaas en ik geniet van het mooie weer.' daarop vroeg roodkapje: 'wat heeft u in die zak.' de boer antwoordde: 'daar bewaar ik mijn boterhammen is.' roodkapje zei: 'maar waarom beweegt die zak dan zo?' opeens sprong de boer op. hij wilde roodkapje grijpen, maar die rende hard weg. een wilde achtervolging begon. de boer zei: 'in deze zak zit jouw lieve grootmama. jullie eten al mijn lekkere wortelen op en je oma was makkelijk te vangen. eens zal de dag komen dat ik jullie allemaal heb gevangen.' roodkapje begon te schreeuwen. toen hoorde ze dat er iemand aankwam. een stem zei: 'man, laat dat arme kleine konijntje met rust. en wat heb je daar in die zak?' het was de boerin, die op het lawaai was afgekomen. ze pakte de zak van haar man af en maakte hem open. de oma van roodkapje sprong snel uit de zak en ging naast roodkapje staan. ze hoorden de boerin tegen haar man zeggen: 'waarom zit je toch altijd achter die arme konijnen aan? het zijn zulke lieve beesten. ik weet dat ze van onze wortelen eten, maar we hebben er zoveel. is het dan zo erg dat ze er een paar van opeten? wij worden er niet armer van, hoor!' ze liep met haar man richting de boerderij. de twee konijnen waren natuurlijk ontzettend opgelucht. roodkapje vertelde haar oma dat ze wortelen had meegebracht, omdat haar moeder had gezegd dat ze ziek was. oma vertelde dat het al een heel stuk beter met haar ging en samen aten ze de worteltje op. na het maal wilde roodkapje weer naar huis gaan. toen zei oma: 'ik vind het eigenlijk helemaal niet gezellig om zo ver van jullie vandaan te wonen. ik denk dat ik maar met je mee ga. dan maak ik een hol naast dat van jullie.' dat vond roodkapje natuurlijk geweldig. dat was gezellig als oma naast hun kwam wonen! samen gingen ze op weg. onderweg namen ze een mandje wortelen mee uit de moestuin en in het weiland vlochten ze samen een mooie bloemenkrans voor moeder. die was ontzettend blij dat roodkapje weer thuis was en ze was helemaal blij toen ze zag dat haar moeder ook mee gekomen was. de volgende dag groef oma een nieuw hol en met z'n allen leefden ze nog lang en gelukkig.