roodkapje er was eens een meisje. ze heette roodkapje. dit kwam omdat haar moeder eens voor haar een rood kapje had gebreid, wat zij sindsdien altijd droeg. de vader van roodkapje was al vlak na haar geboorte gestorven aan een enge ziekte. de grootmoeder van roodkapje was sinds zijn sterven er nooit meer helemaal bovenop gekomen en was daardoor bedlegerig geworden. grootmoeder kon niet goed meer voor haarzelf zorgen en daarom bracht roodkapje haar om de twee dagen wat eten. grootmoeder woonde aan de andere kant van het bos, en er liep een groot pad dwars door het bos tot aan haar huisje. op een dag vroeg de moeder van roodkapje: "roodkapje, wil je weer naar grootmoeder gaan? ik heb koekjes voor haar gebakken. als je ze nu brengt zijn ze nog lekker vers. en het is zo avond, dus zorg dat je voor het donker weer thuis bent". roodkapje pakte het mandje met de koekjes erin aan. de moeder van roodkapje stopte er nog een fles appelwijn in, een stuk kaas en wat gedroogde pruimen. over het mandje legde ze een rode doek. "zo," zei ze, "ga nu maar. en denk er aan: blijf op het pad! je weet hoe gevaarlijk het is in het bos met al die wilde dieren." roodkapje antwoordde: "dat zal ik doen, moeder". en liep huppelend weg. in het bos was het lekker koel en het rook lekker. het was herfst en de zon scheen mooi door de bruine, rode en gele blaadjes, en maakte allerlei stippen op de grond. er zongen allerlei vogels en voor roodkapje uit vloog een groepje kramsvogels. onder de bomen stonden paddestoelen en er bloeide hier en daar nog een bosanemoon. roodkapje begon te zingen: in het bos wonen wolven wolven wonen in het bos en als het donker wordt dan breken de wolven los een stukje verder tussen de bomen zag roodkapje mooie rode paddestoelen staan. "ik mag niet van het pad af gaan," dacht ze, "maar moeder zou het vast niet erg vinden als ik voor grootmoeder wat paddestoelen ging plukken." ze liep het pad af en verdween tussen de bomen, terwijl ze de paddestoelen plukte en in het mandje stopte. ze was zo met het plukken bezig, dat ze de tijd vergat, en toen ze weer opkeek merkte ze pas dat het al schemerig begon te worden. ze probeerde het pad weer te vinden, maar ze was afgedwaald en kon het niet meer vinden. ze begon te huilen. "wat is er, kind?" zei opeens een zware stem. roodkapje schrok, maar toen ze omkeek, zag ze dat daar een vriendelijk uitziend beest stond. het was de grote boze wolf, maar dat wist ze niet. "dag beest," zei ze, "ik ben verdwaald." "zozo," zei de wolf "en waar moet je dan heen?" "naar grootmoeder, koekjes brengen." "zozo. ik weet wel hoe je daar komt. volg mij maar." en de wolf vloog met een grote sprong ervandoor. "wacht, niet zo snel!" riep roodkapje, en rende achter de wolf aan. toen roodkapje het huisje van grootmoeder had bereikt, was ze de wolf allang kwijt. ze trok aan de bel. "wie is daar?" vroeg een krakerige stem. "roodkapje." "kom dan maar binnen" zei de stem. in grootmoeders bed lag helemaal niet grootmoeder, maar de grote boze wolf! hij was eerder dan roodkapje aangekomen, was binnengeslopen en had grootmoeder opgegeten. daarna had hij de nachtpon en slaapmuts van grootmoeder aangetrokken en was in het bed gaan liggen. roodkapje zag niet dat het de wolf was, maar wel dat er iets niet klopte. "grootmoeder," vroeg ze, "wat heeft u grote oren". "dat is, mijn kind," zei de wolf, "omdat ik dan beter kan horen". "maar grootmoeder," vroeg roodkapje toen, "wat heeft u een grote neus!" "dat is, mijn kind, omdat ik dan beter kan ruiken." "maar grootmoeder," vroeg roodkapje weer, "wat heeft u een grote tanden!" "dat is, mijn kind, omdat ik je dan beter kan opeten!" de wolf sprong uit het bed, en roodkapje zag het te laat. de wolf at haar met huid en haar op. toen ging hij weer in het bed liggen en viel in slaap. hij snurkte hard, want dat deed de grote boze wolf altijd wanneer hij had gegeten. in het bos, dicht bij het huisje, liep de jager rond. hij had een haas gevolgd, die in de richting van grootmoeders huisje was gerend, en kwam zodoende bij het huisje. daar stopte hij en spitste zijn oren. "hee," dacht hij, "wat hoor ik daar nou? zaagt grootmoeder? - maar nee, het is gesnurk! en niet van grootmoeder!" hij liep voorzichtig naar de deur en opende die. in het bed zag hij de grote boze wolf liggen. op de grond lagen het mandje van roodkapje en haar rode kapje. de jager begreep het meteen. stilletjes liep hij naar de wolf, en sneed met zijn jagersmes de buik van de wolf open. en zie daar! uit de buik van de wolf stapten grootmoeder en roodkapje! het was een blij weerzien, maar de jager beduidde ze stil te zijn. "roodkapje," zei de jager, "zoek jij eens wat zware stenen". "waarom, jager?" vroeg roodkapje. "dat, " zei toen de jager weer, "dat merk je zo wel". roodkapje liep naar buiten om stenen te zoeken en kwam al snel weer terug. de jager stopte de stenen in de buik van de wolf en vroeg toen aan grootmoeder of ze de buik wilde dichtnaaien, wat ze dan ook deed. "nu stilletjes weg..." fluisterde de jager. een uur later werd de grote boze wolf wakker. hij had slecht geslapen. "ik geloof dat ik te veel heb gegeten" gromde hij. de wolf stond op en riep: "wat heb ik een dorst!" hij liep naar buiten naar de waterput om te drinken. toen hij zich voorover boog om te drinken, rolde de stenen in zijn buik voorover sleurde de wolf mee de put in, waar hij verdronk. de wolf had zijn verdiende loon gekregen en roodkapje, haar moeder en grootmoeder leefden nog lang en gelukkig. en roodkapje liep nooit meer van het pad af.