"ze zullen je vanmiddag nog niet laten gaan als je je zo blijft opstellen." stilte. in het kleine celvertrek klinkt stilte nog erger dan in een overvolle collegezaal met studenten. "ik wil er al helemaal niet meer uit als het zo moet. niemand kan nog normaal tegen me doen. ze behandelen me als een melaatse." "dat is niet waar. er zijn genoeg mensen die je graag weer thuis zien komen. neem mij nou." "ja, jij..." alweer een stilte. is het bezoekuur al voorbij? het is nu al drie dagen geleden dat de politie bij wijnand op de stoep stond. drie dagen van onzekerheid, angst en klamme handen in een veel te klein vertrek. morgen zou de begrafenis zijn, had hij gehoord van een van de bewakers. hij zag veldkamps lichaam al voor zich. in wijnands gedachten was geen lichaam ooit doder geweest dan dat lichaam nu. een lichaam in een witte kist ofzo met allemaal huilende mensen erom heen, medewerkers van de kun, zijn vrouw, zijn kinderen als hij die had en wie weet wie nog meer. wijnands maag maakte een draaiende beweging, zo voelde het. hij moest er niet aan denken. zouden alle sporen van de moordpartij uitgewist zijn? ze konden hem moeilijk toegetakeld als hij was, in zijn kist leggen. een dode is een dode voor een begrafenisondernemer en geen vermoorde. laat het langzaam licht worden, wenste wijnand. sleutelgerinkel wees op een nieuw verhoor. een bewaker kwam hem halen. "wie worden er eigenlijk allemaal verdacht?" in de refter is de moord op docent veldkamp het gesprek van de dag. een van zijn studenten, zijn vrouw, een minnares, een medewerker van de kun? wie weet zelfs wel de schoonmaakster, met zo'n dweilstok kun je iemand immers lelijk verwonden. wijnand is als hoofdgedachte aangewezen. hij, student van meneer veldkamp en als laatste in veldkamps gezelschap gezien, heeft al de verdenking op hem gericht door vlak na de moord naar veldkamps vrouw te gaan en daar stennis te schoppen over een te laat ingeleverde scriptie. of meneer veldkamp ook thuis was, had hij gevraagd. de onschuldige moordenaar, noemde mevrouw veldkamp hem sindsdien. de dag van de begrafenis waren er geen verhoren voor wijnand. dat maakte dat de dag nog langer leek te zijn. wijnand had er bij willen zijn, het levenloze lichaam om antwoord willen vragen. wie had het leven eruit gehaald? zijn vrouw, dat achterlijke mens? ik word gek, dacht wijnand. zijn vrouw had geen reden...mits...nee, niet. niet zijn vrouw. misschien was het per ongeluk gebeurd bij een uit de hand gelopen ruzie tussen veldkamp en zijn collega horstink. die twee hadden immers zo vaak meningsverschillen. ziek werd je daar als student van. in veldkamps college hoorde je dit en horstinks college hoorde je dat. wat dat betreft hadden ze allebei dood moeten zijn en had de kun twee nieuwe docenten moeten aanstellen die het wel eens konden zijn. wijnand wist dat horstink inderdaad al verhoord was. dit had hij niet van de bewakers of van een van de rechercheurs gehoord. die mochten immers niets zeggen omtrent het onderzoek. zijn vader had het hem verteld. "verdomme, pap, waarom sluiten ze hem dan niet op?", maakte wijnands vuisten een klap op het gammele tafeltje in het kleine kamertje. de dag van de begrafenis was een, hoe kon het ook anders, regenachtige dag. wijnand stelde zich, alleen en koud in zijn cel, voor hoe veldkamps lichaam eruit zou zien die dag. dat maakte dat hij zich alleen nog maar meer alleen en kouder ging voelen. afleiding kon hij echter niet vinden. het kleine celvertrek was net een catacombe; vochtig, koud, donker en beheerst door de dood. sleutelgerinkel. op nieuw een verhoor waarmee niemand wat verder kwam? wijnand was echter allang blij weer wat mensen te zien en even uit zijn catacombe te kunnen vluchten. toen hij echter in de verhoorkamer kwam, zaten daar niet zoals gewoonlijk twee medewerkers van politie, een met een snor die de kaalheid op zijn hoofd lijk te moeten compenseren en een met een veel te grote bril, die waarschijnlijk zijn doofheid moest compenseren: "sorry, jongeman, dat heb ik niet gehoord. zou je het nog eens willen herhalen?" in de verhoorkamer zat mevrouw veldkamp. lelijker dan de laatste keer dat wijnand haar zag. haar ogen waren uilenballen, die je zondags in het bos vindt. een regenachtige zondag dan wel te verstaan, want haar ogen waren nat. "ga zitten, wijnand", zei de man met de grote bril. "we moeten je wat vertellen", vulde het kale hoofd zijn collega aan. wijnand ging zitten. echter lekker zat hij nooit in die verhoorkamer, dus ook nu niet. ondertussen maakte dat gekke mens, die vrouw van veldkamp, vreemde geluiden. een zelfmoordactie zou in veldkamps geval ook niet ongebruikelijk zijn geweest, met zo'n vrouw, dacht wijnand. "vanmorgen vroeg werden we gebeld door mevrouw veldkamp hier. jullie kennen elkaar?", dat was de bril weer. "ze heeft de moord op meneer veldkamp, haar man, bekend." wijnand kreeg nu een denkbeeldige klap in zijn gezicht van de man met de bril. ondertussen vervolgde de man met de snor en het kale hoofd: "ze vertelde me erachter te zijn gekomen dat jij naast student van meneer veldkamp te zijn ook, eh...nou ja, hoe zal ik het zeggen, dat je ook een liefdesrelatie had met meneer veldkamp. klopt dat?" wijnand kromp ineen. het was waar. hij was weleens bij meneer veldkamp blijven slapen. zijn vrouw was dan bij haar ouders geweest in de randstad. "ja, dat klopt wel een beetje", antwoordde wijnand. "goed, dan is dat vast duidelijk", ondertussen noteerde de snor het een en het ander. "je begrijpt dat jij straks dus naar huis toe mag, wijnand. fijn he? we moeten alleen nog wat vragen stellen, dat is gebruikelijk. we hebben je ouders al gebeld. om twee uur komen ze je halen." "eh...weten mijn ouders nu dus af van mij en...meneer veldkamp?" vroeg wijnand angstig. "nee, kerel, dat laten we aan jou over," dat was de bril. godzijdank, zo beroerd waren die twee dus nog niet. "bedankt." wijnand vond het redelijk belachelijk dat hij die twee nu ook nog bedankte. veldkamps vrouw werd opgehaald door een bewaker. ze keek wijnand hulpeloos aan. ineens kreeg wijnand medelijden met deze vrouw. in haar bed had hij geslapen, onder haar douche had hij gestaan van haar man gehouden had hij. het speet hem. zeker als hij zich realiseerde dat veldkamp nu dood was en zijn ouders allerminst. ze wilden natuurlijk alles weten. stilletjes wenste hij dat hij in haar plaats de cel in kon. arme vrouw. om twee uur precies stonden wijnands ouders hem op te wachten. zijn moeder sloot hem in zijn armen, zijn vader drukte hem stevig de hand en raakte met een natte hand zijn gezicht, daarbij een 'jongen toch' mompelend. "kom, je kunt naar huis," zei een van de bewakers, daarbij knipogend in de richting van wijnand. wijnand schrok, hadden zijn ouders dit gezien? bij de uitgang was een schoonmaakster aan het stofzuigen. wijnand moest inwendig een beetje lachen. het was dus toch niet met de dweilstok gebeurd.